Muzikale confessies van een 40-jarige skate-punker

Gepubliceerd op 5 februari 2019
Afbeelding van een casette bandje

Als Dookie niet was uitgebracht was ik nu een andere muzikant, of helemaal geen muzikant. Die plaat maakte me duidelijk dat het haalbaar is om in een band te spelen, als je maar twee anderen kent die dat ook willen. Ook realiseerde ik me dat je niet virtuoos als Toto hoeft te zijn, niet extravagant gekleed het podium op moet en dat je puberthema’s niet zoetsappig hoeft aan te vliegen. Eenvoudige akkoorden, tomeloze energie en ijzersterke liedjes.

Dat gevoel werd versterkt toen ik van mijn broers met Sinterklaas dat jaar de eerste twee albums van Green Day kreeg op CD. De tapejes daarvan zijn anderhalf jaar in mijn walkman gebleven, met een paar andere bandjes. Op de andere zijde van de TDK SA-90 waarop Dookie stond, vond je uiteraard ‘Smash’ van The Offspring (het stond er in net handschrift op geschreven door Hendrik-Jan de Wolff, die de albums vakkundig voor me tapete). Op een andere SA-90 pasten ‘Pennywise – About Time’, ‘Ignite – Call On My Brothers’ en ‘Undeclinable Ambuscade – SoftSqueekingErnieOnSwing’. Mijn andere punktapejes waren ‘No Fun At All – Out of Bounds / Shelter – Mantra’ en een – op een slechte set opgenomen – versie van Propagandhi’s ‘How To Clean Everything’ (die band is tegenwoordig het genre zo beu dat ze de frisheid van het eigen debuut niet op waarde schat en uiteindelijke donkere thrash is gaan maken: boe! De zanger heeft wel een leuke podcast overigens). Oh! En ik had twee cd’s van NRA, wat er eigenlijk helemaal niet tussen past. Tot daar ging mijn “rebellie”. Ik was bang dat ik, als ik Bad Religion zou luisteren, naar de hel zou gaan. Rancid en NOFX vond ik maar smerig klinken. Bad Religion heb ik sinds The Process of Belief (2001) met terugwerkende kracht ontdekt. NOFX ben ik rond ‘96 gaan waarderen en inmiddels weer zat. Rancid vond ik (met uitzondering van het singletje van Timebomb) nooit wat aan en dat is een van de vele dingen waarin ik en Tim Van Doorn verschillen (ook over Propagandhi trouwens; bovendien heb ik geen hond en woon niet in Antwerpen). 

De jochies waartussen ik terechtkwam na het ontdekken van Dookie van Green Day, weigerden zich te conformeren aan de strikte skatepunk-conventies (ha! See what I’m doing there?) en zo is het gekomen dat ik eigenlijk nooit écht zo’n band had. De lui die wel naar skatepunk luisterden hadden het te druk met blowen, skaten en niet-muzikaal zijn. Enerzijds wel jammer, anderzijds vraag ik me ten zeerste af wat ik/we aan het genre hadden bijgedragen. Ach ja. Uiteindelijk toch met bands als I Against I en Heideroosjes gespeeld. Vind ik leuk.

Men zegt vaak (niet altijd, dat zou overdreven zijn) dat de platen uit je puberteit je bijblijven en vormen. Dat klopt denk ik voor een groot deel. Grote uitzondering hierop vormt voor mij No Use For A Name; een band die naar het einde toe zijn beste werk maakte, voordat frontman Tony Sly het leven liet. De liefde voor Green Day is inmiddels wat geluwd, hoewel die nog tot ver in het millennium voortduurde.

Ik snapte toen niet hoe je het 90s-punkgenre niet opwindend kon vinden. Dus droeg ik later bij IQ Music BeerBong aan (met de beste en snelste drummer van de wereld). Mijn verbazing was groot dat daar uiteindelijk een stuk of twintig cd’s van zijn verkocht (en dan nog het merendeel via de site Interpunk in het buitenland) . Inmiddels verbaas ik me niet meer wanneer ik in mijn eentje naar Eindhoven rij om daar tussen een man of vijftig gelijkgestemden in de kelder van Dynamo voor € 12,50 een mooie avond te hebben met Frenzal Rhomb en F.O.D. . Die laatste naam maakt de cirkel rond. Vernoemd naar het laatste reguliere nummer op Dookie is dit gezelschap het levende bewijs van dat er nog bands zijn die prachtige liedjes en snelle drums combineren, al vindt mijn vriend Herman dat laatste onnodig: “Waarom moeten die liedjes toch zo doormidden gehakt worden!?”. Tja. Herman. Dat voel je of dat voel je niet.

De broeken van de skaters werden snel strakker. De mijne bleven altijd los om mijn benen dwalen, maar dat had meer met mijn postuur te maken, dan met de wijdte van mijn broek. Nu – ongeveer 25 jaar later dus – hou ik nog steeds van skatepunk, Vansjes, Dickies, Simpletjes en Airwalkies (gympies en kleren die ik toen helemaal niet kon betalen). 

Er is misschien veel veranderd, maar ten diepste blijf ik het dolende zieltje, dat met oortjes in langs de muren van de aula van Greijdanus struint op zoek naar aansluiting, liefde en koffie.

BAS NIJHOF

crossmenu